CLN5, Finse variant

CLN5 (laat infantiele NCL) Finse variant 

Inleiding

Er zijn inmiddels 14 verschillende vormen van Neuronale Ceroid Lipofuscinose (CLN) beschreven. Al deze vormen van CLN hebben een vergelijkbaar beloop van progressieve ziekteverschijnselen, zoals visusstoornissen, motorische en cognitieve achteruitgang, epilepsie en (vroegtijdig) overlijden
Alle vormen van CLN zijn het gevolg van een gestoorde stofwisseling in de zenuwcellen (neuronen) van de hersenen. De naam is afgeleid van de pigmentstof ceroïdlipofuscine. Deze vetachtige stof hoopt zich op in de zenuwcellen en andere cellen van patiënten. Hoewel de ziekte zich in alle lichaamscellen openbaart, zijn de gevolgen in de zenuwcellen in de hersenen het beste zichtbaar.

Verschillende vormen
Er zijn verschillende vormen van CLN. Het onderscheid wordt vaak gemaakt op grond van de leeftijd waarop de symptomen beginnen en de snelheid waarmee de ziekte voortschrijdt. Deze vormen hebben een nummer en zijn daarnaast vernoemd naar één of meerdere artsen die de eerste patiënten hebben beschreven.

Hieronder worden verschillende vormen kort genoemd. Voor een uitgebreidere beschrijving per ziektebeeld verwijzen we naar de betreffende ziekte-informatie.

  • CLN1 wordt ook wel de ziekte van Haltia-Santavuori genoemd. Kinderen met deze vorm krijgen hun eerste symptomen als ze ongeveer een jaar oud zijn. Door de snelheid waarmee hun ziekteverschijnselen verergeren, worden ze meestal niet ouder dan twaalf jaar.
  • CLN2 wordt ook wel de ziekte van Jansky-Bielschowsky genoemd. Deze ziekte verloopt iets trager. Vanaf ongeveer het derde jaar beginnen de symptomen. De meeste kinderen met de ziekte van CLN2 overlijden voor hun vijftiende levensjaar.
  • CLN3 wordt ook wel de ziekte van Batten Spielmeyer Vogt genoemd. Deze ziekte begint meestal met slechtziendheid, optredend tussen het vijfde en achtste levensjaar. Er zet een algehele achteruitgang in die er uiteindelijk toe leidt dat patiënten vroegtijdig komen te overlijden. In de meeste gevallen worden deze patiënten tussen de achttien en dertig jaar oud.
  • Onder de volwassen vorm van CLN, ook wel adulte CLN (ACLN) genoemd, vallen verschillende vormen van CLN. Eén daarvan is de ziekte van Kufs (CLN4). Alle adulte vormen hebben met elkaar gemeen dat ze beginnen op (jong-)volwassen leeftijd en langzamer verlopen. Het ziektebeeld kan ook op oudere leeftijd, na het veertigste jaar, beginnen. Vaak wordt het dan verward worden met andere dementerende ziektes.

Zeldzaamheid
CLN zijn zeldzame ziekten. Het vóórkomen van de verschillende vormen samen wordt geschat op ongeveer 1 de 50.000 nieuwgeboren kinderen. Van de verschillende vormen zijn er ongeveer zestig patiënten in Nederland. CLN3 komt het vaakst voor: bij ongeveer 1 op de 69.000 pasgeborenen. Er zijn tussen de veertig en vijftig patiënten met CLN3 in Nederland.

Symptomen

NCL vormen een groep stofwisselingsziekten met het volgende kenmerk: in de zenuwcellen (neuronen) van hersenen en in andere weefsels, zoals spiercellen, wordt de stof ‘ceroïdlipofuscine’ gestapeld. Bij NCL leidt deze stoornis van de zenuwcellen in het netvlies tot achteruitgang van het gezichtsvermogen. Een gestoorde functie van de zenuwcellen die de spieren besturen, leidt tot motorische problemen. Er treden daarnaast een soort epileptische verschijnselen en lichte spierschokjes op. Ook kunnen er stoornissen in het geheugen, het denken, de taal en de spraak ontstaan. Ook slaapstoornissen en gedragsproblemen kunnen optreden. De NCL zijn op grond van de leeftijd waarop de symptomen optreden en het ziekteverloop onderverdeeld in hoofdtypen.

Diagnose

De diagnose wordt vaak in een academisch ziekenhuis gesteld, met behulp van specifiek laboratoriumonderzoek.
Erfelijkheidsmateriaal bestaat uit ‘genen’, stukjes van een stof die men DNA noemt. Ieder gen bevat de informatie voor één erfelijke eigenschap. De genen geven die informatie door aan de cel. Bijvoorbeeld welke ‘enzymen’ deze cel moet gaan maken. Enzymen zijn eiwitten die de omzetting van allerlei stoffen (stofwisseling) in de cel reguleren. Wanneer ergens in deze stofwisseling verstoring optreedt, bijvoorbeeld doordat een enzym niet goed wordt aangemaakt in de cel, spreekt men van een stofwisselingsziekte.

De basisinformatie voor de enzymen ligt dus vastgelegd in de genen. De genen zijn gerangschikt op de ‘chromosomen’. Chromosomen kunnen onder de microscoop gezien worden. In iedere celkern bevinden zich doorgaans 46 (23 paren) chromosomen. Elk chromosomenpaar bestaat uit één chromosoom van de moeder en één van de vader.

Behandeling

Helaas is CLN5 niet te behandelen. Alles is gericht op het bestrijden van de symptomen van de ziekte, om kinderen en volwassenen zo aangenaam mogelijk te laten leven zo lang het kan.

Het is belangrijk lichaamsbeweging zo lang mogelijk te bevorderen in de vorm van bijvoorbeeld fietsen op een tandem of zwemmen/bewegen in water. Pas later kan fysiotherapie noodzakelijk worden om de lichaamshouding te verbeteren. Tegen spierstijfheid en onwillekeurige bewegingen zijn medicijnen dikwijls minder effectief. Lichaamsbeweging is belangrijk om slijmophoping in de luchtwegen te voorkomen. Ook slapen met het voeteneind van het bed omhoog kan helpen.

Erfelijkheid

Stofwisselingsziekten zijn erfelijke ziekten. Meestal wordt dan gedacht aan ziekten of eigenschappen die al generaties ‘in de familie’ zitten, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. We proberen het zo duidelijk mogelijk uit te leggen.
Het menselijk lichaam bestaat uit allemaal cellen. In de kern van iedere cel zitten chromosomen. Chromosomen zijn strengen erfelijk materiaal. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Het DNA is er in tweevoud: de ene helft van het DNA komt van de vader en de andere helft van de moeder.
Normaal gesproken zijn er per cel 22 gelijke chromosoomparen (autosomen). Het 23e paar is geslachtsbepalend en dus verschillend bij mannen en vrouwen: een vrouw heeft twee X-chromosomen en een man heeft een X- en een Y-chromosoom. Een man erft het Y-chromosoom altijd van zijn vader en het X-chromosoom van zijn moeder. Een vrouw krijgt van haar vader én van haar moeder een X-chromosoom.
Op de chromosomen zitten de genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van één erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld hoe je eruitziet en hoe je lichaam werkt. Van elk gen zijn er twee kopieën: één afkomstig van de moeder, één afkomstig van de vader. Als er een verandering in een gen optreedt, heet dat een mutatie.

Autosomaal recessief

Deze stofwisselingsziekte erft ‘autosomaal recessief’ over. Autosomaal betekent dat het afwijkende gen (het gen met de mutatie) niet op de geslachtschromosomen X en Y ligt maar op één van de 22 gewone chromosomen. Zowel jongens als meisjes kunnen de aandoening dan krijgen. Ook is de kopie van het gen op het ene chromosoom zwakker dan de functionerende kopie van het gen op het andere chromosoom. Dit wordt bedoeld met de term recessief. Dit betekent meestal dat dragers van één afwijkend gen daarvan geen klachten hebben, omdat het functionerende gen op het andere chromosoom wel werkt en de taak van de afwijkende kopie compenseert.
Om ziekteverschijnselen te hebben zijn er dus twee afwijkende genen nodig. Iemand met een autosomaal recessief overervende stofwisselingsziekte heeft van allebei de ouders precies het afwijkende deel van het gen geërfd. Bij deze persoon zorgt deze combinatie voor een genetische code die niet werkt. Hierdoor kan één enzym of eiwit niet of niet voldoende worden gemaakt. Dat zorgt voor de ziekteverschijnselen.

Dragerschap en overerving

In de meeste gevallen hebben beide ouders nergens last van. Zij zijn dan gezonde dragers. Het functionerende gen op het andere chromosoom zorgt ervoor dat het benodigde enzym of eiwit bij hen voldoende wordt aangemaakt. Elk mens heeft ongeveer 25.000 genen. En elk mens draagt meerdere recessief afwijkende genen met zich mee en merkt daar meestal helemaal niets van. De variatie in onze genen, inclusief de recessieve afwijkingen, maken ons tot unieke individuen. Maar zorgen er dus ook voor dat er ineens een kind kan worden geboren met een erfelijke aandoening. Zonder dat die aandoening in de familie voorkomt. Zonder dat ouders wisten dat zij drager waren.
Als we weten dat beide ouders drager zijn van hetzelfde afwijkende gen, weten we dat ze bij elke zwangerschap een kans van 1 op 4 (25%) hebben op een kind met de ziekte. Ook hebben ze een kans van 3 op 4 (75%) op een kind dat niet ziek is. Van de gezonde kinderen zal 2/3, net als de ouders, gezonde drager zijn. Deze kinderen kunnen de ziekte alleen doorgeven als hun partner ook dezelfde afwijking heeft op zijn of haar DNA.

Overige informatie

Omim nummer

Synoniemen:

Ceroid lipofuscinosis, neuronal type 5
Finse variant neuronale ceroïdlipofuscinose

Meest gebruikte naam

CLN5, Finse variant

Informatie voor kinderen:

stripalgemeen

Stripboek

Zijn er leden met deze ziekte?

Er zijn momenteel geen leden met ‘CLN5 (laat infantiele NCL) Finse variant’ bij ons aangemeld.

Datum laatst bewerkt:

03 August 2021

Autorisatie door:

C. van Alfen

Disclaimer

Aan de ziekte-informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De informatie is mogelijk niet op alle punten actueel, omdat de ontwikkelingen en inzichten snel kunnen gaan. VKS tracht de ziekte-informatie zo goed mogelijk actueel te houden.
Ervaringsverhalen zijn persoonlijke verhalen. De beschrijving van de ziekte en symptomen gelden voor deze persoon. Zoals voor veel erfelijke ziekten geldt, is er een behoorlijke variatie in ernst onder de patiënten. U kunt uit dit verhaal dan ook geen algemene conclusies trekken. Het verhaal geeft slechts een beeld hoe het leven met deze stofwisselingsziekte in de praktijk eruit kan zien.

Heeft u hulp nodig bij het inloggen?

Vond u deze informatie nuttig? Help ons dan om dit in stand te houden.

Reacties zijn gesloten.