Cystinose (intermediair / juveniel)

Cystinose (intermediair / juveniel) 

Inleiding

Intermediaire/juveniele cystinose is een lysosomale stapelingsziekte, waarbij de patiënten vooral symptomen hebben in de nieren.

Nieren
Ieder mens heeft twee nieren, aan elke kant van het lichaam één, gelegen aan de achterkant van de buikholte. De nieren hebben een schoonmaakfunctie: het bloed stroomt erdoorheen om gezuiverd te worden. De afvalstoffen komen in de urine terecht.
Bij cystinosepatiënten slaan cystinekristallen neer in de cellen van de nieren. De kristallen belemmeren de functie, waardoor de nier afvalstoffen, zoals ureum, niet meer kan verwijderen. Als dat gebeurt, moet de patiënt gedialyseerd worden: het bloed moet gefilterd worden buiten het lichaam om de effecten van deze giftige afvalstoffen tegen te gaan.
Cystinosepatiënten worden behandeld met cysteamine, waardoor de nierfunctie in de meeste gevallen veel minder snel verslechtert en soms zelfs helemaal niet verslechtert (zie Behandeling). 

Lysosomale stapelingsziekten
Lysosomen zijn onderdelen in de cellen van een mens. Het zijn in feite de recyclefabriekjes van de cel, waar moleculen worden afgebroken. Dit zijn oude, kapotte celonderdelen, of bijvoorbeeld delen van virussen of bacteriën die door het lichaam zijn vernietigd. In deze lysosomen worden grote moleculen in kleinere stukken geknipt, waarna ze vervolgens door de Cel hergebruikt worden. De gemiddeld 300 lysosomen in een Cel zijn zeer verschillend. Hun vorm is afhankelijk van welke moleculen ze precies moeten afbreken. Binnen een lysosoom zijn zo’n tientallen enzymen actief, die elk een specifieke stap in het verknippen van een stof uitvoeren. Als er een Enzym ontbreekt of zijn werk niet goed doet, kan één stap in de verwerking niet worden uitgevoerd. De stof die verwerkt had moeten worden, hoopt zich dan op in het lysosoom. Vandaar de naam lysosomale stapelingsziekten: een ongewenste stof stapelt zich op in het lysosoom.
Dit heeft gevolgen voor de cel en uiteindelijk ook voor de organen en het lichaam.

Transport vanuit het lysosoom
Intermediaire/juveniele cystinose wordt veroorzaakt door een defect in het transport van het aminozuur cystine door het lysosomale membraam. Cystine is een afbraakproduct dat normaal gesproken elders in de cel wordt hergebruikt. Het transporteiwit dat cystine uit het lysosoom moet helpen, werkt bij cystinosepatiënten niet goed. Daardoor stapelen grote hoeveelheden cystine zich op in het lysosoom, in de vorm van kristallen. De cystinekristallen stapelen zich in cellen in het hele lichaam op, maar de meest getroffen organen zijn de nieren en de ogen.

Het defecte eiwit bij intermediaire/juveniele cystinose
Door een genetische afwijking missen cystinosepatiënten het eiwit dat zorgt voor het transport van cystine vanuit het lysosoom. Dit transporteiwit wordt cystinosine genoemd.

Zeldzaamheid
Intermediaire/juveniele cystinose is een zeldzame Stofwisselingsziekte die voorkomt bij ongeveer 1 op de 100.000 tot 1 op de 200.000 nieuwgeboren kinderen per jaar. In Nederland worden elk jaar gemiddeld één of twee kinderen met cystinose geboren. Omdat de patiënten door de behandeling een goede kans hebben om normaal oud te worden, zijn er redelijk veel cystinosepatiënten in leven.

Symptomen

Er zijn drie vormen van cystinose: infantiele cystinose, intermediaire/juveniele cystinose en benigne cystinose. De laatste vorm levert geen nierschade op. De voornaamste verschillen tussen infantiele en intermediaire/juveniele cystinose zitten in de leeftijd van de patiënt waarop de eerste symptomen zichtbaar zijn en in de snelheid van het verloop van de aandoening. Hier wordt alleen intermediaire/juveniele cystinose besproken.

De eerste symptomen van intermediaire/juveniele cystinose worden vaak opgemerkt als de patiënt al enkele jaren oud is. Het verloop van de ziekte is dan ook altijd langzamer dan bij infantiele cystinose. Groeistoornissen komen vaak voor, net als overgevoeligheid voor licht. Ook bij deze patiënten is het belangrijkste Symptoom dat ze zonder behandeling blijvende nierschade oplopen.

Als er eenmaal een nieuwe nier is getransplanteerd, vindt daarin geen opslag van cystine meer plaats. Toch gaat de opslag in andere weefsels gewoon door. Wat daarvan de effecten zijn, wordt op dit moment onderzocht. Het is namelijk nog niet zo lang zo dat kinderen het nierfalen overleven. Er zijn indicaties dat het doorgaan van de opslag na transplantatie kan leiden tot blindheid, spierklachten, tekort aan schildklierhormoon, diabetes en neurologische klachten.

Alle cystinosepatiënten hebben in het algemeen een normale intelligentie.

Diagnose

De symptomen die patiënten hebben, geven de arts vaak al een vermoeden van de diagnose. De definitieve diagnose wordt in het laboratorium gesteld. Daarvoor is bloed of een stukje huid van de patiënt nodig.

Het is mogelijk voor families waarin al een kind met cystinose is gediagnosticeerd, om bij een volgende zwangerschap te kiezen voor een prenatale test. Daarbij wordt in vlokkenmateriaal (10-12 weken) of vruchtwater (14-16 weken) gekeken of de vrucht cystinose heeft. Omdat de ziekte tegenwoordig goed te behandelen is, kiezen niet veel ouders hiervoor. Wel laten ze dan direct na de geboorte onderzoeken of het kindje cystinose heeft, zodat het direct behandeld kan worden.

Behandeling

Intermediaire/juveniele cystinose is goed te behandelen. De behandeling bestaat uit het bestrijden van de symptomen van de ziekte. Allereerst moeten bij jonge kinderen de stoffen die de nieren niet goed opnemen, worden aangevuld om het Fanconi Syndroom tegen te gaan. De meeste kinderen krijgen kaliumcitraat, fosfaat, natrium en calcium. Sommige krijgen ook extra vitamine D.

Sinds 1976 is er een medicijn dat bij de meeste patiënten de opslag van cystine sterk vertraagt. De naam van dit medicijn is cysteamine. Cysteamine breekt cystine in de cel af, waardoor het niet wordt opgeslagen. Dit effect is zo gunstig dat ook de groeiproblemen voor het grootste gedeelte worden opgelost. Cysteamine wordt ook gegeven als oogdruppels om de cystinekristallen in de ogen op te lossen.

Als de nierfunctie ondanks de behandeling met cysteamine te slecht is geworden, is het nodig om de patiënt te dialyseren. Een oplossing voor de langere termijn is een niertransplantatie. Na zo’n transplantatie is er geen stapeling van cystinekristallen in de nieuwe nier. De stapeling gaat wel door in de andere organen. Daarvoor kan het nodig zijn om door te gaan met de cysteaminebehandeling. Ook zijn er veel medicijnen nodig om afstoting van de getransplanteerde nier tegen te gaan.

Het klinische onderzoek richt zich nu op het volgen van de behandeling en de effecten daarvan op langere termijn. De opsporing en behandeling van cystinosepatiënten is erop gericht om niertransplantatie zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast moet de tijd uitwijzen of met cysteamine behandelde kinderen gespaard blijven voor de latere complicaties van cystinose. Er wordt nog steeds gezocht naar andere methoden om de gevolgen van cystinose te bestrijden. Genezing van de ziekte zelf zal alleen plaats kunnen vinden wanneer het wetenschappelijk mogelijk wordt een defect gen te repareren.

Erfelijkheid

Stofwisselingsziekten zijn erfelijke ziekten. Meestal wordt dan gedacht aan ziekten of eigenschappen die al generaties ‘in de familie’ zitten, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. We proberen het zo duidelijk mogelijk uit te leggen.
Het menselijk lichaam bestaat uit allemaal cellen. In de kern van iedere cel zitten chromosomen. Chromosomen zijn strengen erfelijk materiaal. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Het DNA is er in tweevoud: de ene helft van het DNA komt van de vader en de andere helft van de moeder.
Normaal gesproken zijn er per cel 22 gelijke chromosoomparen (autosomen). Het 23e paar is geslachtsbepalend en dus verschillend bij mannen en vrouwen: een vrouw heeft twee X-chromosomen en een man heeft een X- en een Y-chromosoom. Een man erft het Y-chromosoom altijd van zijn vader en het X-chromosoom van zijn moeder. Een vrouw krijgt van haar vader én van haar moeder een X-chromosoom.
Op de chromosomen zitten de genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van één erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld hoe je eruitziet en hoe je lichaam werkt. Van elk gen zijn er twee kopieën: één afkomstig van de moeder, één afkomstig van de vader. Als er een verandering in een gen optreedt, heet dat een mutatie.

Autosomaal recessief

Deze stofwisselingsziekte erft ‘autosomaal recessief’ over. Autosomaal betekent dat het afwijkende gen (het gen met de mutatie) niet op de geslachtschromosomen X en Y ligt maar op één van de 22 gewone chromosomen. Zowel jongens als meisjes kunnen de aandoening dan krijgen. Ook is de kopie van het gen op het ene chromosoom zwakker dan de functionerende kopie van het gen op het andere chromosoom. Dit wordt bedoeld met de term recessief. Dit betekent meestal dat dragers van één afwijkend gen daarvan geen klachten hebben, omdat het functionerende gen op het andere chromosoom wel werkt en de taak van de afwijkende kopie compenseert.
Om ziekteverschijnselen te hebben zijn er dus twee afwijkende genen nodig. Iemand met een autosomaal recessief overervende stofwisselingsziekte heeft van allebei de ouders precies het afwijkende deel van het gen geërfd. Bij deze persoon zorgt deze combinatie voor een genetische code die niet werkt. Hierdoor kan één enzym of eiwit niet of niet voldoende worden gemaakt. Dat zorgt voor de ziekteverschijnselen.

Dragerschap en overerving

In de meeste gevallen hebben beide ouders nergens last van. Zij zijn dan gezonde dragers. Het functionerende gen op het andere chromosoom zorgt ervoor dat het benodigde enzym of eiwit bij hen voldoende wordt aangemaakt. Elk mens heeft ongeveer 25.000 genen. En elk mens draagt meerdere recessief afwijkende genen met zich mee en merkt daar meestal helemaal niets van. De variatie in onze genen, inclusief de recessieve afwijkingen, maken ons tot unieke individuen. Maar zorgen er dus ook voor dat er ineens een kind kan worden geboren met een erfelijke aandoening. Zonder dat die aandoening in de familie voorkomt. Zonder dat ouders wisten dat zij drager waren.
Als we weten dat beide ouders drager zijn van hetzelfde afwijkende gen, weten we dat ze bij elke zwangerschap een kans van 1 op 4 (25%) hebben op een kind met de ziekte. Ook hebben ze een kans van 3 op 4 (75%) op een kind dat niet ziek is. Van de gezonde kinderen zal 2/3, net als de ouders, gezonde drager zijn. Deze kinderen kunnen de ziekte alleen doorgeven als hun partner ook dezelfde afwijking heeft op zijn of haar DNA.

Overige informatie

Omim nummer

Synoniemen:

Intermediaire cystinose
Juveniele cystinose
Cystinosis, adolescent nephropathic type

Meest gebruikte naam

Cystinose

Informatie voor kinderen:

stripalgemeen

Stripboek

Zijn er leden met deze ziekte?

Er zijn momenteel geen leden met ‘Cystinose (intermediair / juveniel)’ bij ons aangemeld.

Datum laatst bewerkt:

29 July 2021

Autorisatie door:

dr. E. Levtchenko

Disclaimer

Aan de ziekte-informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De informatie is mogelijk niet op alle punten actueel, omdat de ontwikkelingen en inzichten snel kunnen gaan. VKS tracht de ziekte-informatie zo goed mogelijk actueel te houden.
Ervaringsverhalen zijn persoonlijke verhalen. De beschrijving van de ziekte en symptomen gelden voor deze persoon. Zoals voor veel erfelijke ziekten geldt, is er een behoorlijke variatie in ernst onder de patiënten. U kunt uit dit verhaal dan ook geen algemene conclusies trekken. Het verhaal geeft slechts een beeld hoe het leven met deze stofwisselingsziekte in de praktijk eruit kan zien.

Heeft u hulp nodig bij het inloggen?

Vond u deze informatie nuttig? Help ons dan om dit in stand te houden.

Reacties zijn gesloten.