Homocystinurie (cystathinonine-β-synthase)

Homocystinurie (cystathionine-bèta-synthasedeficiëntie) 

Inleiding

De eerste patiënt met homocystinurie werd in 1960 ontdekt bij een onderzoek onder verstandelijk gehandicapte kinderen in Noord-Ierland. Deze patiënt had extreem grote hoeveelheden homocysteïne in zijn bloed en urine, wat de oorzaak bleek van zijn ziekteverschijnselen.

Homocysteïne is een stof die het lichaam maakt bij het afbreken van het aminozuur methionine. Dat aminozuur krijgt men normaal gesproken binnen via de voeding: het zit bijvoorbeeld in vlees, melk, kaas en eieren. Bij patiënten met homocystinurie gaat de afbraak van methionine niet goed, waardoor het lichaam teveel homocysteïne maakt. Daardoor is de hoeveelheid homocysteïne in het bloed extreem hoog. Dit leidt onder andere tot schade aan de bloedvaten. Vaak scheiden deze patiënten de stof ook uit in hun urine (het achtervoegsel ‘-urie’ geeft aan dat de stof in de urine wordt gevonden).
Er is ook een lichte vorm van deze ziekte, waarbij het homocystïnegehalte in het bloed licht verhoogd is. Deze vorm wordt ‘hyperhomocysteïnemie’ genoemd. Mensen met hyperhomocysteïnemie hebben een verhoogde kans op hart- en vaatziekten.

Klassieke homocystinurie wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een defect in het Enzym cystathinonine-β-synthetase. Ongeveer de helft van de patiënten is pyridoxinegevoelig. Bij hen worden de ziekteverschijnselen veroorzaakt door een stoornis in de binding van de cofactor pyridoxalfosfaat aan het genoemde enzym.
Homocystinurie en hyperhomocysteïnemie kunnen ook veroorzaakt worden door tekorten aan bepaalde vitamines die een belangrijke rol spelen bij de methionine-afbraak.

Homocystinurie is een zeldzame, erfelijke stofwisselingsziekte. De schattingen over hoe vaak de ziekte precies voorkomt, lopen nogal uiteen. Waarschijnlijk komt homocystinurie wereldwijd bij ongeveer 1 op de 350.000 pasgeborenen voor. In Nederland worden er gemiddeld 1 à 2 kinderen per jaar met homocystinurie geboren.

Symptomen

De symptomen van homocystinurie zijn over het algemeen nog niet duidelijk bij de geboorte. De symptomen zijn progressief, dat betekent dat ze (zonder behandeling) geleidelijk verergeren. De ogen, het skelet en bindweefsel, het centraal zenuwstelsel en de bloedvaten zijn betrokken bij het ziekteproces. Hieronder worden die symptomen apart beschreven. De symptomen zijn bij een groot deel van de patiënten geheel of gedeeltelijk te vermijden door middel van behandeling met vitamine B6 (pyridoxine) of een methionine-arm dieet.

Ogen
Vaak is een patiëntje met homocystinurie al op zeer jonge leeftijd bijziend. Dat wordt veroorzaakt doordat de ooglenzen loslaten of verschuiven (‘ooglensluxatie’). Vaak gebeurt dit rond of na de kleuterleeftijd. De ooglensluxatie kan ook andere complicaties met zich meebrengen, waaronder een druk op het oog die uiteindelijk kan leiden tot blindheid.

Skelet en bindweefsel
Patiënten hebben vaak al op jonge leeftijd afwijkingen aan het skelet. Vaak hebben zij verdikte kniegewrichten, waardoor ze X-benen hebben. Ook is hun borstkas meestal anders gevormd. Na de puberteit hebben patiënten doorgaans heel lange en smalle botten. Daardoor zijn ook hun vingers uitzonderlijk lang. Hun botten zijn over het algemeen erg broos door botontkalking.
De skeletafwijkingen die bij homocystinurie gevonden worden, komen ook bij andere ziekten voor. Bij jonge patiëntjes moet onderzocht worden of de afwijkingen het gevolg zijn van homocystinurie of van een vitamine D-gebrek (rachitis). Homocystinuriepatiënten lijken erg op patiënten met het Marfansyndroom, een ziekte van het bindweefsel. Het gebeurt soms dat homocystinuriepatiënten behandeld worden door orthopedisten zonder dat bekend is dat hun klachten worden veroorzaakt door de Stofwisselingsziekte homocystinurie.

Centraal zenuwstelsel
Een groot gedeelte van de patiënten heeft enige achterstand in de verstandelijke en motorische ontwikkeling. Patiënten met de pyridoxinegevoelige vorm van homocystinurie hebben hierop minder kans dan klassieke homocystinuriepatiënten. Bovendien kunnen de neurologische problemen bij die patiënten door goede behandeling deels voorkomen worden.
Behalve deze achterstand, kunnen patiënten ook last hebben van (epileptische) aanvallen, gedragsstoornissen en uitvalsverschijnselen. 

Bloedvaten
Door de ziekte verslechteren de bloedvaten in een versneld tempo. Daardoor hebben homocystinuriepatiënten een sterk verhoogde kans op trombose en longembolieën. Trombose kan optreden in alle bloedvaten in het lichaam en op elke leeftijd. Wanneer de trombose een belangrijk bloedvat afsluit, kan dit de oorzaak zijn van vroegtijdig overlijden.
Homocystinuriepatiënten lopen meer risico dan anderen wanneer zij onder narcose moeten. Voor deze patiënten zijn in zo’n geval extra maatregelen en specifieke behandeling nodig.

Diagnose

Als een arts op grond van de lichamelijke symptomen vermoedt dat de patiënt homocystinurie heeft, kan hij verschillende laboratoriumtesten laten doen om de diagnose te bevestigen. Meestal is een aminozurenanalyse van de urine al richtinggevend: er wordt in de urine een zeer hoge concentratie van homocystine en methionine teruggevonden, naast een laag cystathionine en cystine. Bij bloedonderzoek komt hetzelfde beeld naar boven. Soms gebeurt dit bloedonderzoek na een zogenaamde ‘methionine-belastingstest’. Daarbij krijgt de patiënt een bepaalde hoeveelheid methionine, waarna na een dag wordt gekeken naar de afbraakproducten in het bloed. 
Voor een definitieve diagnose is enzymonderzoek nodig. Daarvoor wordt meestal een stukje huid afgenomen. In opgekweekte huidcellen kan onderzocht worden of bij de patiënten inderdaad een gebrek is aan het enzym cystathinonine-bèta-synthetase. 
Met verbeterde markers wil men de screening naar homocystinurie weer hervatten.

Prenatale diagnostiek
Wanneer er al eerder in het gezin een kindje geboren is met homocystinurie, is het mogelijk om bij een volgende zwangerschap via prenatale diagnostiek te onderzoeken of het ongeboren kindje de ziekte ook heeft. Dit kan met een vruchtwaterpunctie. Wanneer het precieze genetische defect bekend is, kan het ook met een vlokkentest.

Behandeling

Homocystinurie is te behandelen om de symptomen van de ziekte zoveel mogelijk te vermijden of onder controle te houden. Bij de behandeling is er een duidelijk onderscheid tussen patiënten die wel gevoelig zijn voor vitamine B6 (pyridoxine) en patiënten die daar niet gevoelig voor zijn. Het doel van de behandeling is het verlagen van de hoeveelheid homocysteïne in het bloed.

Pyridoxineresponsieve patiënten
Aanvankelijk wordt het effect van vitamine B6 (pyridoxine) uitgeprobeerd, meestal in een dosis van 500 mg per dag per kilogram lichaamsgewicht. Soms wordt die dosis opgevoerd tot een maximum van 1000 mg per dag, vaak in combinatie met foliumzuur. 
Sommige pyridoxineresponsieve patiënten doen het zelfs al heel goed op een zeer lage dosis, die ook in multivitamines zit.

Pyridoxine-nonresponsieve patiënten
Patiënten die geen verbetering tonen bij een behandeling met vitamine B6 worden op een methionine-arm/cysteine-rijk dieet gezet. Dit dieet houdt in dat zij slechts zeer beperkt natuurlijke eiwitten mogen eten. Hun eiwitarme dieet moeten ze aanvullen met specifieke aminozuurmengsels, zodat ze toch voldoende voedingsmiddelen binnenkrijgen. Bij zuigelingen wordt meestal een niet-aangerijkte sojamelk gebruikt. 
Het dieet is erg onpraktisch en kan de biochemische afwijkingen vaak niet voldoende corrigeren. Daarom krijgen patiënten naast het dieet vaak betaïne in een dosis die afhangt van hun lichaamsgewicht. Betaïne zorgt voor een alternatieve verwerking van het overtollige homocysteïne. Vaak krijgen patiënten daarnaast naar behoefte extra vitamines en mineralen.

Behandeling bij complicaties
Bij complicaties met de bloedvaten, zoals trombose, krijgen patiënten daarvoor de benodigde medicatie. Onder andere aspirine is hierbij belangrijk.

Opvolging
Het is belangrijk dat patiënten met homocystinurie regelmatig worden gecontroleerd door een (kinder)arts metabole ziekten. Om het effect van de behandeling vast te kunnen stellen, moet de samenstelling van het bloed worden onderzocht, met name de hoeveelheid homocysteïne. Daarnaast is geregeld stollingsonderzoek nodig om trombose-achtige complicaties zoveel mogelijk vóór te zijn. De ogen moeten met een jaarlijks oogheelkundig onderzoek in de gaten gehouden worden.

Levensverwachting
De levensverwachting van homocystinuriepatiënten is door de behandeling normaal.

Erfelijkheid

Stofwisselingsziekten zijn erfelijke ziekten. Meestal wordt dan gedacht aan ziekten of eigenschappen die al generaties ‘in de familie’ zitten, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. We proberen het zo duidelijk mogelijk uit te leggen.
Het menselijk lichaam bestaat uit allemaal cellen. In de kern van iedere cel zitten chromosomen. Chromosomen zijn strengen erfelijk materiaal. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Het DNA is er in tweevoud: de ene helft van het DNA komt van de vader en de andere helft van de moeder.
Normaal gesproken zijn er per cel 22 gelijke chromosoomparen (autosomen). Het 23e paar is geslachtsbepalend en dus verschillend bij mannen en vrouwen: een vrouw heeft twee X-chromosomen en een man heeft een X- en een Y-chromosoom. Een man erft het Y-chromosoom altijd van zijn vader en het X-chromosoom van zijn moeder. Een vrouw krijgt van haar vader én van haar moeder een X-chromosoom.
Op de chromosomen zitten de genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van één erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld hoe je eruitziet en hoe je lichaam werkt. Van elk gen zijn er twee kopieën: één afkomstig van de moeder, één afkomstig van de vader. Als er een verandering in een gen optreedt, heet dat een mutatie.

Autosomaal recessief

Deze stofwisselingsziekte erft ‘autosomaal recessief’ over. Autosomaal betekent dat het afwijkende gen (het gen met de mutatie) niet op de geslachtschromosomen X en Y ligt maar op één van de 22 gewone chromosomen. Zowel jongens als meisjes kunnen de aandoening dan krijgen. Ook is de kopie van het gen op het ene chromosoom zwakker dan de functionerende kopie van het gen op het andere chromosoom. Dit wordt bedoeld met de term recessief. Dit betekent meestal dat dragers van één afwijkend gen daarvan geen klachten hebben, omdat het functionerende gen op het andere chromosoom wel werkt en de taak van de afwijkende kopie compenseert.
Om ziekteverschijnselen te hebben zijn er dus twee afwijkende genen nodig. Iemand met een autosomaal recessief overervende stofwisselingsziekte heeft van allebei de ouders precies het afwijkende deel van het gen geërfd. Bij deze persoon zorgt deze combinatie voor een genetische code die niet werkt. Hierdoor kan één enzym of eiwit niet of niet voldoende worden gemaakt. Dat zorgt voor de ziekteverschijnselen.

Dragerschap en overerving

In de meeste gevallen hebben beide ouders nergens last van. Zij zijn dan gezonde dragers. Het functionerende gen op het andere chromosoom zorgt ervoor dat het benodigde enzym of eiwit bij hen voldoende wordt aangemaakt. Elk mens heeft ongeveer 25.000 genen. En elk mens draagt meerdere recessief afwijkende genen met zich mee en merkt daar meestal helemaal niets van. De variatie in onze genen, inclusief de recessieve afwijkingen, maken ons tot unieke individuen. Maar zorgen er dus ook voor dat er ineens een kind kan worden geboren met een erfelijke aandoening. Zonder dat die aandoening in de familie voorkomt. Zonder dat ouders wisten dat zij drager waren.
Als we weten dat beide ouders drager zijn van hetzelfde afwijkende gen, weten we dat ze bij elke zwangerschap een kans van 1 op 4 (25%) hebben op een kind met de ziekte. Ook hebben ze een kans van 3 op 4 (75%) op een kind dat niet ziek is. Van de gezonde kinderen zal 2/3, net als de ouders, gezonde drager zijn. Deze kinderen kunnen de ziekte alleen doorgeven als hun partner ook dezelfde afwijking heeft op zijn of haar DNA.

Overige informatie

Omim nummer

Synoniemen:

Homocystinurie als gevolg van cystathionine-bèta-synthasedeficiëntie
Cystathionine-bèta-synthase deficiency / deficiëntie
CBS deficiency / deficiëntie

Verschillende vormen:
Homocysteïnemie
Hyperhomocysteïnemie bij MTHFR polymorfisme

Meest gebruikte naam

Homocystinurie

Informatie voor kinderen:

stripalgemeen

Stripboek

Zijn er leden met deze ziekte?

Er zijn 5 leden met ‘Homocystinurie (cystathionine-bèta-synthasedeficiëntie)’ bij ons aangemeld.

Datum laatst bewerkt:

12 August 2021

Autorisatie door:

M. Williams

Disclaimer

Aan de ziekte-informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De informatie is mogelijk niet op alle punten actueel, omdat de ontwikkelingen en inzichten snel kunnen gaan. VKS tracht de ziekte-informatie zo goed mogelijk actueel te houden.
Ervaringsverhalen zijn persoonlijke verhalen. De beschrijving van de ziekte en symptomen gelden voor deze persoon. Zoals voor veel erfelijke ziekten geldt, is er een behoorlijke variatie in ernst onder de patiënten. U kunt uit dit verhaal dan ook geen algemene conclusies trekken. Het verhaal geeft slechts een beeld hoe het leven met deze stofwisselingsziekte in de praktijk eruit kan zien.

Heeft u hulp nodig bij het inloggen?

Vond u deze informatie nuttig? Help ons dan om dit in stand te houden.

Reacties zijn gesloten.