Lipoproteine lipase deficiëntie

LPL deficiëntie (Lipoproteine lipase) 

Inleiding

Lipoproteïnelipase (LPL) is een enzym dat vooral voorkomt aan de binnenkant van bloedvaten in het hart, vetweefsel en spieren. LPL bindt aan vetdeeltjes in het bloed (triglyceriden) en zorgt ervoor dat er vanuit het vet energie wordt gemaakt. Ook zorgt LPL ervoor dat de vetdeeltjes worden opgeslagen als vetweefsel en dat de vetdeeltjes door de levercellen worden opgenomen. Als LPL niet werkt, stijgt de hoeveelheid triglyceriden in het bloed en in de organen. Mensen met een LPL-deficiëntie hebben vaak veel meer triglyceriden in het bloed dan mensen met goed werkend LPL.

Zeldzaam
Een LPL-deficiëntie is erg zeldzaam. Het komt bij ongeveer 1-2 op de 1.000.000 personen voor. Er zijn tot nu toe meer dan honderd afwijkingen in het LPL-gen bekend die kunnen leiden tot LPL-deficiëntie. Bij sommige afwijkingen is er nog een kleine hoeveelheid LPL aanwezig, maar bij andere afwijkingen is er helemaal geen LPL.

Lipoproteïnelipase-deficiëntie (LPL-deficiëntie) is een erfelijke stofwisselingsziekte. Met ‘stofwisseling’ wordt het omzetten en verwerken van stoffen in ons lichaam bedoeld. Dat is nodig voor de opbouw van weefsels, zoals spieren botten en organen, en voor het vrijmaken van energie. De stofwisseling vindt plaats met behulp van enzymen (eiwitten die processen in het lichaam helpen versnellen). Als er iets mis is met een enzym, is de stofwisseling verstoord. Een stof kan niet meer worden omgezet of getransporteerd en hoopt zich op in de cel. Als dit tot klachten leidt, noemen we het een stofwisselingsziekte.

 

Symptomen

De meeste patiënten met een LPL-deficiëntie krijgen in hun kinderjaren al klachten, zoals verminderde groei, buikpijn en krampen (soms veroorzaakt door een acute alvleesklierontsteking), diarree, een vergroting van de lever en milt en kleine gele vetbultjes op de huid (eruptieve xanthomen). Vaak komen deze voor op drukplaatsen, zoals de billen, ellebogen, rug en knieën of op de pezen. 
Het grote gevaar voor de patiënten met een LPL-deficiëntie is alvleesklierontsteking. Deze begint meestel met klachten van buikpijn (die kan uitstralen naar de rug) samen met misselijkheid en braken. Sommige patiënten krijgen meerdere keren een alvleesklierontsteking waardoor deze minder kan functioneren en op lange termijn bijvoorbeeld suikerziekte kan ontstaan. 
Symptomen en het beloop van een LPL-deficiëntie variëren echter van patiënt tot patiënt.

 

Diagnose

De combinatie van symptomen wordt vaak niet herkend als LPL-deficiëntie. De diagnose wordt meestal pas gesteld als patiënten alvleesklierontsteking krijgen of als er bloed geprikt wordt en dit een melkachtige kleur heeft. Als de arts het vermoeden heeft op een LPL-deficiëntie, wordt de hoeveelheid triglyceriden gemeten in het bloed. Bij LPL-deficiëntie is deze veel hoger dan normaal. Om daadwerkelijk vast te stellen dat het om een LPL-deficiëntie gaat, moeten onderzoekers bepalen hoe goed het enzym LPL werkt. Dit kan in het bloed onderzocht worden. Als deze sterk verlaagd of afwezig is, heeft de patiënt een LPL-deficiëntie. Ook wordt er vaak nog gekeken of een afwijking in het DNA gevonden kan worden die het niet werkende LPL kan verklaren.

 

Behandeling

Bij patiënten wordt met de behandeling gestreefd naar een zo laag mogelijk triglyceridengehalte. Op dit moment zijn daar nog geen medicijnen voor.

Dieet 
Op dit moment is de enige optie om de triglyceriden te verlagen een dieet, waarbij de vetinname beperkt wordt tot 10-15% van de totale dagelijkse calorie-inname. Hierbij kan de patiënt een olie met speciale triglyceriden gebruiken (MCT olie). Deze speciale triglyceriden kan je lichaam gebruiken, zonder dat er LPL nodig is om ze in de cellen op te nemen. Ook mag de patiënt bij dit dieet geen alcohol drinken. Dit strenge dieet heeft geen invloed op de groei en ontwikkeling in de kindertijd en puberteit. Wel moet opgelet worden bij bepaalde medicijnen, zoals bètablokkers, oestrogeen, diuretica en sertraline. Deze medicijnen kunnen ervoor zorgen dat je lichaam zelf meer triglyceriden gaat aanmaken.

Gentherapie 
Enige tijd was voor deze ziekte de gentherapie Glybera beschikbaar. Patiënten kregen met een aantal kleine prikken een gezond LPL-gen in de spieren van de benen ingespoten. Spieren maken namelijk het meeste LPL. Het gezonde LPL-gen wordt dan opgenomen in de spieren, waardoor de spieren LPL gaan maken. Hierdoor daalt de hoeveelheid vetdeeltjes in het bloed. Deze behandeling bleek echter zowel qua effect als uit economische overwegingen niet aan de verwachtingen te voldoen. Het middel is van de markt gehaald. De fabrikant kon niet rondkomen van de vraagprijs van 1 miljoen euro per patiënt, voor een eenmalige behandeling, voornamelijk omdat er te weinig nieuwe patiënten voor behandeling in aanmerking kwamen.

Erfelijkheid

Erfelijkheid

Stofwisselingsziekten zijn erfelijke ziekten. Meestal wordt dan gedacht aan ziekten of eigenschappen die al generaties ‘in de familie’ zitten, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. We proberen het zo duidelijk mogelijk uit te leggen.
Het menselijk lichaam bestaat uit allemaal cellen. In de kern van iedere cel zitten chromosomen. Chromosomen zijn strengen erfelijk materiaal. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Het DNA is er in tweevoud: de ene helft van het DNA komt van de vader en de andere helft van de moeder.
Normaal gesproken zijn er per cel 22 gelijke chromosoomparen (autosomen). Het 23e paar is geslachtsbepalend en dus verschillend bij mannen en vrouwen: een vrouw heeft twee X-chromosomen en een man heeft een X- en een Y-chromosoom. Een man erft het Y-chromosoom altijd van zijn vader en het X-chromosoom van zijn moeder. Een vrouw krijgt van haar vader én van haar moeder een X-chromosoom.
Op de chromosomen zitten de genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van één erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld hoe je eruitziet en hoe je lichaam werkt. Van elk gen zijn er twee kopieën: één afkomstig van de moeder, één afkomstig van de vader. Als er een verandering in een gen optreedt, heet dat een mutatie.

Autosomaal recessief

Deze stofwisselingsziekte erft ‘autosomaal recessief’ over. Autosomaal betekent dat het afwijkende gen (het gen met de mutatie) niet op de geslachtschromosomen X en Y ligt maar op één van de 22 gewone chromosomen. Zowel jongens als meisjes kunnen de aandoening dan krijgen. Ook is de kopie van het gen op het ene chromosoom zwakker dan de functionerende kopie van het gen op het andere chromosoom. Dit wordt bedoeld met de term recessief. Dit betekent meestal dat dragers van één afwijkend gen daarvan geen klachten hebben, omdat het functionerende gen op het andere chromosoom wel werkt en de taak van de afwijkende kopie compenseert.
Om ziekteverschijnselen te hebben zijn er dus twee afwijkende genen nodig. Iemand met een autosomaal recessief overervende stofwisselingsziekte heeft van allebei de ouders precies het afwijkende deel van het gen geërfd. Bij deze persoon zorgt deze combinatie voor een genetische code die niet werkt. Hierdoor kan één enzym of eiwit niet of niet voldoende worden gemaakt. Dat zorgt voor de ziekteverschijnselen.

Dragerschap en overerving

In de meeste gevallen hebben beide ouders nergens last van. Zij zijn dan gezonde dragers. Het functionerende gen op het andere chromosoom zorgt ervoor dat het benodigde enzym of eiwit bij hen voldoende wordt aangemaakt. Elk mens heeft ongeveer 25.000 genen. En elk mens draagt meerdere recessief afwijkende genen met zich mee en merkt daar meestal helemaal niets van. De variatie in onze genen, inclusief de recessieve afwijkingen, maken ons tot unieke individuen. Maar zorgen er dus ook voor dat er ineens een kind kan worden geboren met een erfelijke aandoening. Zonder dat die aandoening in de familie voorkomt. Zonder dat ouders wisten dat zij drager waren.
Als we weten dat beide ouders drager zijn van hetzelfde afwijkende gen, weten we dat ze bij elke zwangerschap een kans van 1 op 4 (25%) hebben op een kind met de ziekte. Ook hebben ze een kans van 3 op 4 (75%) op een kind dat niet ziek is. Van de gezonde kinderen zal 2/3, net als de ouders, gezonde drager zijn. Deze kinderen kunnen de ziekte alleen doorgeven als hun partner ook dezelfde afwijking heeft op zijn of haar DNA.

Overige informatie

Omim nummer

Synoniemen:

Lipoprotein lipase deficiëntie / deficiency
LPL deficiëntie / deficiency
Hyperlipoproteinemie type 1
hyperlipemie

Meest gebruikte naam

Lipoproteine lipase deficiëntie

Informatie voor kinderen:

stripalgemeen

Stripboek

Zijn er leden met deze ziekte?

Er zijn 3 leden met ‘LPL deficiëntie (Lipoproteine lipase)’ bij ons aangemeld.

Datum laatst bewerkt:

16 June 2022

Autorisatie door:

Marjet Braamskamp

Disclaimer

Aan de ziekte-informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De informatie is mogelijk niet op alle punten actueel, omdat de ontwikkelingen en inzichten snel kunnen gaan. VKS tracht de ziekte-informatie zo goed mogelijk actueel te houden.
Ervaringsverhalen zijn persoonlijke verhalen. De beschrijving van de ziekte en symptomen gelden voor deze persoon. Zoals voor veel erfelijke ziekten geldt, is er een behoorlijke variatie in ernst onder de patiënten. U kunt uit dit verhaal dan ook geen algemene conclusies trekken. Het verhaal geeft slechts een beeld hoe het leven met deze stofwisselingsziekte in de praktijk eruit kan zien.

Heeft u hulp nodig bij het inloggen?

Vond u deze informatie nuttig? Help ons dan om dit in stand te houden.

Reacties zijn gesloten.